Dorpskerk Bloemendaal, Ad van Nieuwpoort
Johannes 20
Inleiding
Vandaag lezen wij de finale van het evangelie naar Johannes. En bij één opmerking in het bijzonder willen wij op deze Paasochtend stilstaan. Het is wat van Maria wordt gezegd: 'Zij dacht dat het de tuinman was…' U ziet hem op de voorzijde van de orde van dienst staan, Jezus als tuinman met de hoed en de schop. Over de tuin moet het vanochtend gaan. Het is het grote visioen van de bijbel waarmee wordt begonnen en waarmee ook wordt geëindigd. Niet een slagveld, maar een tuin. En dat is veelzeggend. We lezen een fragment uit Genesis 2 uit het liefdeslied Hooglied waarin de tuin wordt bezongen als de ultieme plek van zinnelijkheid. En we lezen het Paasevangelie naar Johannes.
Homilie
We zijn de tuin kwijt in onze samenleving. De tuin als beeld van menselijke maat. Toegelegd op de ontmoeting van aangezicht tot aangezicht. Ja, hier in Kennemerland hebben de meesten van ons nog wel een tuin of een tuintje. Denk aan die prachtige tuin bij Duin en Kruidberg bijvoorbeeld. Of de iets kleinere variant bij Kraantje Lek, met een speelplaatsje. Maar veel tuinen vandaag de dag hebben plaats moeten maken voor kantoortorens, fitnessstudio's, schoolfrabrieken, flatgebouwen, vliegvelden, shoppingmalls en noem maar op. En dat roept een ervaring van vervreemding op. Eigen aan onze wat verweesde samenleving. Onze tijd staat vol met instituten die ver afstaan van waar ze oorspronkelijk voor bedoeld waren. Je merkt dat ook aan ons vocabulaire. Een student die gaat werken, noemen we al snel een
high potential. Degene die een tijdje de leiding heeft in een organisatie heet tegenwoordig een
CEO. Allemaal geweldig indrukwekkend, maar waar is die tuin gebleven? Een bevriende advocaat besloot enige tijd geleden de ZuidAs te verlaten om wat kleiner in de stad te kunnen werken met gewoon weer één op één contact met de klanten in de binnentuin. Niets geen gepolijste flexplek maar gewoon een bankje bij een struik. U begrijpt misschien wat ik bedoel. Die vervreemding heeft een geweldige vermoeidheid tot gevolg, aldus de Koreaans/Duitse filosoof Han in zijn essay
De vermoeide samenleving. De mens is een slaaf geworden, aldus Han, van het streven naar zijn eigen onbegrensde mogelijkheden. En de druk is enorm. Die druk komt vooral van binnenuit. We zien het aan het aantal depressieven en
burn outs aldus Han. Ook de Italiaanse filosoof Floridi signaleert dit. De ongekende mogelijkheden van ons digitale tijdperk doen wat met ons. Met onze manier van leven en denken en ontmoeten. Met onze concentratie. Hij signaleert bij zichzelf dat hij nauwelijks meer een zin van Herman Hesse van begin tot het end kan lezen. Zozeer is zijn brein door de twittercultuur al gevormd. Het heeft een geweldige oppervlakkigheid tot gevolg.
We zijn de tuin kwijt. De tuin waarmee de bijbel zo veelzeggend begint. Anders dan het slagveld van de Ilias, begint de bijbel zoals u hoorde met die tuin waarin de mens wordt gezet. Helemaal erop toegelegd om te kunnen ontmoeten. Nee, niet de ruwe natuur. Maar de op orde gebrachte tuin. Een tuin die bijgehouden moet worden. Heggen geknipt. Gras gemaaid. Bloemetjes gepland. Een niet te verwaarlozen beeld van het gewone leven. Niet achter een spreadsheet, maar met je handen in de aarde. Die tuin staat voor de goede orde. Voor de menselijke maat. Ik moet denken aan een gemeentelid die eigenlijk al op haar sterfbed lag, maar met alle geweld toch nog zo graag in haar tuintje bleef werken. Want zo zei ze: ook als weet ik… ik plant vandaag nog een boompje. Teken van hoop.
Ook Maria is de tuin kwijt terwijl ze er middenin staat. Voor haar is de tuin een kerkhof geworden waar ze zelfs het lichaam van Jezus niet meer terug kan vinden. Daar staat ze: wenend bij het graf. Degene die haar eendimensionale leven had geopend is niet meer. Degene die haar deed ontdekken dat het leven meer is dan de voldongen feiten waar je je maar bij neer zou moeten leggen, is weg. Er was een vuur in haar gaan branden. Een hartstocht ontvlamd voor een nieuwe wereld waarin monddood gemaakte mensen op hun benen worden gezet. Ze maakte het van nabij mee met haar zieke en dode Lazarus.
Maar nu heeft ze helemaal niets meer. Nu staat ze met lege handen. Een leeg, kaal graf lijkt het enige dat is overgebleven. Als een verweesde samenleving. Zonder ijkpunt, zonder oriëntatie. Alleen maar voorthijgend om de boot maar niet te missen. Een beetje zoals Floridi beschrijft. Daar staat ze op een donker kerkhof. Zoals velen van ons daar met enige regelmaat staan. Op zoek naar wat er niet meer is. Hunkerend naar een stem die wat terugzegt. Misschien de plaats van de laatste herinneringen. Maria lijkt volstrekt aan zichzelf overgeleverd. Ze kijkt nog even goed. Nog een laatste check.
Maar dan die twee gestalten in het wit. Een stem die zegt:
Vrouw, waarom ween je?
En dan opnieuw een stem:
Vrouw, waarom ween je?
Wie zoek je?
'Zij dacht dat het de tuinman was'. Zo horen we. En met die opmerking van de verteller schuift er ineens een andere werkelijkheid binnen. Dat donkere kerkhof wordt ineens een tuin waarin deze vrouw wordt aangesproken. En daarmee zitten we met Maria, zonder dat zij en wij het in de gaten hebben, midden in het visioen waar de bijbelse verhalen zo vol van zijn. Temidden van de betonnen kantoorkolossen: een tuinman. Iemand die wijst op die andere werkelijkheid. De werkelijkheid van het menselijke. Het concrete leven. Ineens rijst die werkelijkheid van Genesis 2 op. Zoals je dat soms kan hebben in een onmenselijke omgeving dat je ineens in een ontmoeting iets proeft van het authentieke leven zoals bedoeld. Daar staat die tuin voor. In het Hooglied de plaats van zinnelijkheid. Plaats van de liefde:
Mijn geliefde is afgedaald naar zijn hof. Naar de balsembedden om zich te vermeien in de hoven. In de tuin ontmoeten de geliefden elkaar. In de tuin komt de mens voor het eerst zijn medemens tegen om dan vervolgens zijn eerste woord te spreken. En we horen de profeten spreken van de tuin. Ze dromen ervan. Dit land dat verwoest was zal weer worden als de hof van Eden. Jesaja zegt:
De dorre streken zullen zijn als een besproeide hof.
Ineens schuift dit visioen zomaar binnen in dat op zichzelf teruggevallen bestaan van deze Maria. En in die tuin klinkt dan de stem van haar geliefde die haar bij haar naam roept:
Maria!
Te midden van die doodswerkelijkheid klinkt ineens haar naam. Er is iemand daar die haar kent. Iemand die haar ziet staan. Een jij die haar tot een ik maakt. Een ander die jou niet ziet als een tegenspeler of als een obstakel. Maar been van haar been en vlees van haar vlees. En plotseling keert Maria zich om en roept:
Raboeni!
Maria wordt weer mens zoals bedoeld. Een mens in de relatie met die andere mens die haar liefheeft met een liefde die zelfs dood en graf niet konden stoppen. Maria wordt ontmoet en daarmee weggetrokken uit die kille doodse werkelijkheid van dat kerkhof. Ze wordt als het ware uit Egypte uitgeleid om vanaf nu definitief in de richting van het land van belofte te leven. En zo willen wij op deze Paasochtend ook in alle eenvoud Berbe, Cleo, Thijmen, Jette en Féline onderdompelen in dit verhaal. Ze worden net als Maria bij hun naam geroepen. Want er is iemand die hen kent. Beter misschien wel dan wij onszelf vaak kennen. En zo worden zij temidden van een wereld die naast al het mooie, bol staat van dreiging en kilte, binnengedragen in de tuin. Ik had ze het liefst buiten in de tuin gedoopt, maar daarvoor is het nog een beetje te koud. Het is in ieder geval niet voor niets dat ze deze ruimte vroeger een dooptuin noemden. Jullie kinderen worden ondergedompeld in de werkelijkheid van de ontmoeting met die tuinman. In de werkelijkheid van de opgewekte tuinman. Hij die dood en graf hun plaats wees. Jezus: niet degene die je krampachtig vast moet willen houden, maar die ons op onze benen zet om waar we ook zijn een tuin te kunnen zoeken en vinden. Mooier dan Ida Gerhardt kan het niet gezegd worden:
Christus als hovenier
Zij dacht dat het de hovenier was. Joh. 20 : 15
Eén Rembrandt kende als kind ik goed:
de Christus met de grote hoed
wandelend in de ochtendstond.
En, naar erbij geschreven stond:
Hij was een hovenier.
En nòg laat ik mijn tranen gaan
als in de gaarde ik Hem zie staan,
en _wat terzijde _ in stille schrik
die éne, zij die dacht als ik:
Het was de hovenier.
O kinderdroom van groen en goud_
géén die ontnam wat ik behoud.
De laatste hoven naderen schier
en ijler wordt de ochtend hier.
Hij is de hovenier.
Amen