uit de grondtekst verstaanbaar gemaakt, die stugge, mateloze teksten vol afgrond en zevende hemel. Ze zijn het hart van de bijbel en ze gaan over God en ‘ik’ en tegen God aan. Er is geen spoor van twijfel over Gods bestaan: hij bestaat, heeft een aangezicht, hij ziet, hoort – en hij verbergt zijn aangezicht, en zwijgt; zo’n god, dat soort vriendschap.
Het woord
Het specifieke thema van psalm 119 is dat zijn woord ons bewaren zal. Dat woord komt uit zijn mond en uit zijn hand. Wat hij zegt, dóet hij, zo staat geschreven in beeldentaal, beeldspraak. Dat ‘woord’ heet in psalm 119: onderwijzing, uitspraak, regel (leefregel), opdracht, inzetting, getuigenis, troost, toezegging, belofte, overeenkomst, afspraak, verbond, uw wenken, uw geboden, uw gegeven woorden, uw aangeboden woord, het geschrevene – uw woorden die geschreven staan.
En dat alles samenvattend en overstijgend: Thora. De dichter van psalm 119 weet – ach weet? – hoopt, betwijfelt, bewanhoopt, denkt en overdenkt en kan niet laten te weten-in-vertrouwen: dat zijn Thora hem bewaren zal, hem redden, bevrijden, doen leven, ópleven, verademing, verkwikking. Over de loochenaars van de thora, de ‘goddelozen’ zegt hij: ‘Hun ziel is vet en verzakt / uw Thora houdt mij fris en intact’.
Bijna ten onder
In psalm 119 – naarmate dat grote lied groeit en heftiger wordt, worden de schenders, de loochenaars, de honers genoemd en aangewezen als uitbuiters van de armen, de firma Ploert en Schender. ‘Bijna hadden ze mij weggevaagd van de aarde/Ploert en Schender beramen mijn dood’. Bittere aanklachten: ‘uw woord is een lamp voor mijn voet, licht op mijn weg’ – maar ploert en schender zetten hun strikken - valstrikken, graven kuilen, valkuilen. Dit mateloze lied zingt en prevelt, stil en soms met stemverheffing, tegen de wanhoop aan: ‘ik ga gebogen, mijn ziel verdrinkt in moedeloosheid’.
Maar hij verdrinkt niet. Hij hongert en dorst, verlangt, hunkert, en dat neemt zijn tijd, daar moet je doorheen, maar .... hij heeft een Afspraak, hij is één van hen, één van de velen, één van dat volk dat een stem van bemoediging en belofte heeft gehoord, een roepstem. En die stem staat geschreven. De woorden van die stem staan geschreven en heten Thora.
Het wonder van de Thora
Psalm 119 gaat over ‘het wonder van uw Thora’. Uw Thora heb ik lief. Is mijn ‘grote liefde’, uw woorden zijn mij ‘raad en ruimte, vreugde en verademing’. En het grootste wonder is: dat ze er zijn, dat ze staan geschreven, in de tweeëntwintig letters van het hebreeuwse alfabet. Dat het gedacht en geschouwd is, en ervaren, geleefd en opgeschreven en vandaaruit opnieuw geleefd. Die troost, dat wéten – deze dagen gedenken wij weer dat 71 jaar geleden een eind gekomen is aan het gruwelijkste anti-Thora-regiem en dat wij bevrijd zijn om een nieuwe orde van gerechtigheid te vestigen. ‘Mijn ziel smacht naar bevrijding – mijn ogen smeken om uw toekomst – mijn ogen dorsten naar De Bevrijding’ – prevelt, als een mantra, psalm 119.”